top of page
12th Symposium on atp1a3 in disease 2025

Verslag AHC Symposium 2024

Namens de Nederlandse en Belgische (NL-talige) AHC-patiënten en ouders hebben bestuursleden Nienke, Rebecca en Elwin het 12e ATP1A3-symposium bezocht. Dit werd gehouden in het historische Recinte Modernista de Sant Pau in de prachtige stad Barcelona, ​​Spanje. Het symposium werd bijgewoond door 97 fysieke en 36 virtuele deelnemers uit 21 landen. De groep ouders bestond uit 12 verschillende nationaliteiten. 

 

De tweedaagse conferentie werd georganiseerd door de Spaanse vereniging voor AHC (AESHA) en ondersteund door vele andere internationale AHC Verenigingen. 

Het bevorderen van onderzoek en begrip van ATP1A3-gerelateerde aandoeningen waren de belangrijkste onderwerpen. Deskundigen deelden updates over diagnose, behandeling en genetische bevindingen, naast discussies over patiëntervaringen.

Hun presentaties waren onderverdeeld in vier thema's: Decodering van ATP1A3, Overbruggende Ontdekkingen, Klinische Benaderingen en Mondiale Belangenbehartiging. 

 

Belangrijke wetenschappelijke hoogtepunten waren onder meer: vooruitgang in moleculair onderzoek, therapeutische strategieën en collaboratieve benaderingen.

Ouders, die belangrijke vertegenwoordigers voor de AHC patiënten en aanjagers betreffende de onderzoeken zijn, deelden hun dagelijkse worstelingen en de dringende behoefte aan behandelingen. Lezingen van Nina Frost (Hope for Annabel), Simon Frost (Cure AHC) en Siggi Johannesson (AHC Federation of Europe) benadrukten de diepgaande impact van AHC op families en de noodzaak van samenwerking om de kwaliteit van leven van kinderen te verbeteren. 

Een hoopvolle constatering betreffende het laatste punt was dan ook, dat er steeds meer daadwerkelijk wordt samengewerkt, waardoor stappen gezet worden in de diverse gaande onderzoeken. Wat alle deelnemers opviel tijdens dit symposium was de innige persoonlijke band tussen onderzoekers, clinici en families van AHC-kinderen. Dit vormt dan ook een belangrijke basis voor de zoektocht naar een oplossing.

 

Op de laatste avond was een groepsdiner georganiseerd. Deze werd omlijst door live-optredens van rumba catalana-muziek en een demonstratie van menselijke torens. Deze ‘castellers’ symboliseerden eenheid, kracht en samenwerking, wat de inspanningen van ATP1A3-gemeenschappen weerspiegelde om wetenschap, klinische zorg en belangenbehartiging voor patiënten die door deze aandoeningen zijn getroffen, te bevorderen. Ook werd een uitvoering met Spaanse gitaar van de AHC song ‘One in a million’ gespeeld door Elwin Lentze. De avond eindigde met een spontane en innige groepsknuffel terwijl de Catalaanse muzikanten de song ‘Friends for life’ speelden.

 

Alle deelnemers verlieten beter geïnformeerd én geïnspireerd het symposium!

11621718380071o.jpg

Inhoudelijke samenvatting van presentaties

Anker Samenvatting symposium

Deze korte samenvatting van het symposium sluit mogelijk gevoelige details van ongepubliceerde resultaten uit. De presentaties waren onderverdeeld in vier thema's: Decodering van ATP1A3, Overbruggende Ontdekkingen, Klinische Benaderingen en Mondiale Belangenbehartiging.

Decoderen van ATP1A3

Tijdens het tweedaagse symposium waren er 8 presentaties over vorderingen in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar ATP1A3 en gerelateerde onderwerpen. 

 

Arn van den Maagdenberg (Universiteit Leiden) begon met een presentatie over verspreidende depolarisatie in AHC-muismodellen met een van de twee meest voorkomende mutaties D801N of E815K. De muizen werden geleverd door het Jackson Laboratory. Verspreidende depolarisatie (formeel corticale verspreidingsdepressie genoemd) is mogelijk een belangrijk neurofysiologisch mechanisme om paroxysmale gebeurtenissen bij deze ziekte te verklaren. Het werk van Dr. van den Maagdenberg illustreerde de relevantie van verspreidende depolarisatie voor gedragsgebeurtenissen bij muizen, die soms dodelijk zijn. Een aanvullende korte lezing gegeven door een lid van zijn laboratorium (Georgii Krivoshein) toonde de eerste bevindingen met betrekking tot abnormale slaaptoestanden bij muizen, afgeleid uit elektrische opnames van hersengolven.

 

Aanvullende basiswetenschappelijke presentaties waren gericht op de structurele eigenschappen en functionele toestanden van ATP1A3 en gerelateerde natrium-kaliumpompen. Mads Christensen (Aarhus University) deelde informatie over atomaire structuren van ATP1A3 en de gerelateerde ATP1A1- en ATP1A2-eiwitten. Structurele informatie die beschikbaar was over verschillende conformaties van de eiwitten verklaarde de functionele verschillen tussen hen niet volledig, maar aanvullend experimenteel werk (conformatie-evenwichtsstudies) gaf inzicht in waarom de verschillende pompen verschillende natriumionbindingsaffiniteiten hebben. Tot slot deelde hij structurele informatie over één AHC-mutatie (Q140L) en legde uit dat andere mutaties lastig zijn om mee te werken. In een gerelateerde presentatie deelde Pablo Artigas (Texas Tech University) zijn bevindingen met ziekteverwekkende mutaties in ATP1A1 die verschillende neurologische aandoeningen veroorzaken. Hij presenteerde bewijs uit studies van één persoon met een afknottende mutatie in dit gen. Deze persoon was gezond zonder tekenen van neurologische ziekte. Deze observatie, samen met bewijs uit studies van een knockout-muis, suggereert dat ATP1A1-gerelateerde neurologische aandoeningen niet het gevolg zijn van het verlies van slechts één genkopie. Zijn werk suggereert mogelijk een toxisch gain-of-function-mechanisme, maar er is meer onderzoek nodig om deze hypothese te testen.

 

Andere fundamentele wetenschappelijke lezingen waren gericht op menselijke genetica, celbiologie en het gebruik van ongewervelde diermodellen. Erin Heinzen (University of North Carolina) presenteerde een overzicht van het genetische landschap van AHC, waarin recente ontdekkingen werden benadrukt over andere genen dan ATP1A3 die worden geassocieerd met AHC-achtige aandoeningen. Deze andere genen omvatten ATP1A2 (een bekende oorzaak van familiale hemiplegische migraine), RHOBTB2, CHD2, ANK3, SCN2A en CLND2. ATP1A3 blijft het meest ontdekte gen voor AHC, maar andere genen bieden aanvullende inzichten in mogelijke ziektemechanismen.

 

Nieuwe inzichten in celbiologische mechanismen van AHC en snel optredende dystonie parkinsonisme (RDP) werden gedeeld door Kathleen Sweadner (Massachusetts General Hospital). ATP1A3-mutaties geassocieerd met RDP lijken niet te verstoren hoe het eiwit zich binnen cellen beweegt, een proces dat trafficking wordt genoemd. Mutaties geassocieerd met ernstige infantiele ATP1A3-gerelateerde aandoeningen lijken daarentegen misvouwing van het eiwit te veroorzaken, waardoor het vastloopt in cellen binnen een structuur genaamd het endoplasmatisch reticulum, wat cellulaire reacties triggert die leiden tot celdood. Een soortgelijk mechanisme kan optreden bij ATP1A3-mutaties geassocieerd met koortsgeïnduceerde zwakte (FIPWE) en recidiverende encefalopathie met cerebellaire ataxie (RECA) die alleen optreden wanneer de temperatuur wordt verhoogd. Tot slot presenteerde Dr. Sweadner nieuwe bevindingen dat sommige AHC-geassocieerde mutaties structurele veranderingen in het Golgi-apparaat binnen cellen kunnen veroorzaken, wat belangrijk is voor de verwerking van eiwitten.

 

Twee presentaties illustreerden wat we over natrium-kaliumpompen kunnen leren door eenvoudige organismen te bestuderen. Mads Andersen (Universiteit van Aarhus) besprak de evolutie van de zich verspreidende depolarisatie (SD) die waarneembaar is bij verschillende insecten, waaronder fruitvliegen (Drosophila). SD wordt veroorzaakt door blootstelling aan omgevingsstress, zoals kou, tenzij vliegen vooraf zijn geconditioneerd bij lage temperaturen. Hij presenteerde ook bewijs dat het vermogen van insecten om SD te vertonen correleert met de vorming van een bloed-hersenbarrière. Ten slotte illustreerde Dr. Andersen hoe SD geïnduceerd door een toxine (palytoxine) de functie van de natrium-kalium-ATPase in Drosophila verandert van een ionenpomp naar een meer ionenkanaal. Deze fundamentele observaties zouden aanwijzingen kunnen geven over hoe menselijke ATP1A3-mutaties predisponeren voor SD. 

 

Een ander eenvoudig organisme dat wordt gebruikt om fundamentele eigenschappen van ATP1A3-mutaties te onderzoeken, is het kleine wormpje genaamd C. elegans. Ann Hart legde uit hoe haar onderzoeksgroep aan de Brown University genetisch gemanipuleerde wormen had ontwikkeld met vier verschillende AHC-geassocieerde mutaties en deze diermodellen vervolgens gebruikte om neuronale functies te testen. Omdat C. elegans slechts één gen heeft voor een natrium-kalium-ATPase (genaamd eat-6), kan het introduceren van mutaties een eenvoudig systeem opleveren waarmee we neurale ziektemechanismen kunnen begrijpen. Voorlopig bewijs ondersteunt variabele effecten van verschillende mutaties op de neuromusculaire junctie, een modelsynaps. Het gebruik van C. elegans kan voordelen hebben bij het in kaart brengen van andere genen die interageren met de natrium-kaliumpomp, wat mogelijk toekomstige therapeutische doelen zouden kunnen zijn.

 

 

Overbruggende ontdekkingen 

 

Twee sessies waren gewijd aan het begrijpen van de vooruitgang bij het dichter bij therapeutische toepassingen brengen van fundamentele wetenschappelijke ontdekkingen. Markus Terrey van het Jackson Laboratory benadrukte het gebruik van genetisch gemanipuleerde muizen als modellen voor AHC en presenteerde updates over twee gevestigde muizenlijnen die de ATP1A3-mutaties D801N en E815K vertegenwoordigen. Deze twee diermodellen zijn naar voren gekomen als belangrijke platforms voor het testen van potentiële gentherapieën en voor het onderzoeken van potentiële biochemische biomarkers van de ziekte. Een opwindend gebruik van deze AHC-muismodellen werd gedeeld door Alex Sousa van het Broad Institute, die benaderingen ontwikkelde om ATP1A3-mutaties rechtstreeks te corrigeren met behulp van moleculaire ‘spellingcontrole’-technologieën (basisbewerking en prime-bewerking). Deze benaderingen laten een opmerkelijke efficiëntie zien bij het maken van permanente correcties van vier verschillende mutaties in muizen (D801N, E815K) of menselijke cellijnen (D801N, E815K, G947R, L839P). Bij behandelde muizen werd de gencorrectie geassocieerd met meetbare verbeteringen in overleving, motorische functie en gerelateerd neurogedrag. In afzonderlijke gesprekken bespraken Al George (Northwestern University) en Aubrie Soucy (Boston Children’s Hospital) de voortgang bij de ontwikkeling van antisense-oligonucleotiden (ASO) gericht op de E815K-mutaties in menselijke neuronen. Dr. George gaf een update over lopende werkzaamheden om de werkzaamheid en veiligheid aan te tonen, terwijl mevrouw Soucy de stappen uitlegde die nodig zijn om een ​​dergelijke therapie klinisch te testen bij patiënten.

 

Naast gentherapieën waren er op het symposium ook lezingen van drie sprekers die de voortgang deelden bij het testen van bestaande of experimentele medicijnen voor de behandeling van ATP1A3-gerelateerde aandoeningen. Jacqueline Alves (Federale Universiteit van Goiás, Brazilië) deelde de resultaten van lopende onderzoeken met een chemisch derivaat van het hartmedicijn digoxine (BD-15) dat ATP1A3 activeert. Dit onderzoeksgeneesmiddel verhoogt de ATP1A3-enzymactiviteit bij ratten en muizen, waaronder het Myskin (Myk) muismodel van AHC. Dr. Alves deelde ook informatie over outreach-inspanningen in de Braziliaanse AHC-gemeenschap die momenteel uit 22 kinderen bestaat met geïdentificeerde ATP1A3-mutaties. Hoewel het ontwikkelen van nieuwe medicijnen voor de behandeling van AHC belangrijk is, rapporteerde Danilo Tiziano (Katholieke Universiteit van het Heilig Hart) pogingen om bestaande en goedgekeurde medicijnen te identificeren die opnieuw kunnen worden gebruikt (of geherpositioneerd) om AHC te behandelen. Door een bibliotheek van meer dan 500 goedgekeurde of experimentele geneesmiddelen te screenen waarvan is aangetoond dat ze veilig zijn bij mensen, identificeerden Dr. Tiziano en collega's één medicijn dat gunstige effecten vertoonde zonder toxiciteit in het D801N-muismodel van AHC. Hij legde ook de uitdagingen uit bij het vinden van een farmaceutisch bedrijf als partner om dit medicijn in klinische onderzoeken te brengen.

 

Naast conventionele medicijnen presenteerde Quentin Weiniarz (Pitié Salpêtrière-ziekenhuis, Parijs) het ontwerp en de grondgedachte voor een lopend klinisch onderzoek naar de effectiviteit van zuurstof om paroxysmale aanvallen bij AHC af te breken. De motivatie voor de proef was gebaseerd op observaties dat acute zuurstoftoediening de duur van de aanval kan verkorten. Dr. Weiniarz en collega's voeren een gerandomiseerde, dubbelblinde, klinische proef uit om te bepalen of zuurstof die vroeg in een plegische of dystonische aanval wordt toegediend, effectief zal zijn bij het beëindigen van de episode. Voor deze klinische proef worden deelnemers ingeschreven met als doel er ergens in 2025 24 te hebben. 

 

Wanneer een nieuw onderzoeksgeneesmiddel wordt geïdentificeerd, is de volgende stap een klinische proef, wat vooral lastig is bij een zeldzame ziekte. Victoria de Felippe (UMC Utrecht) gaf een gedegen overzicht van klinische proefontwerpen. Ze benadrukte dat gerandomiseerde, dubbelblinde klinische onderzoeken (RCT's) waarin een placebogroep is opgenomen het hoogste bewijsniveau bieden, terwijl observationele onderzoeken zoals casusrapporten het laagste bewijsniveau hebben. RCT's zijn onpraktisch voor zeldzame aandoeningen, maar er zijn alternatieve benaderingen, waaronder geaggregeerde n-van-1 onderzoeksontwerpen. In plaats van een afzonderlijke placebogroep op te nemen, stelt dit type onderzoek elke deelnemer aan het onderzoek bloot aan gerandomiseerde cycli van placebo of testgeneesmiddel, waardoor elke deelnemer als zijn eigen geïndividualiseerde controlegroep kan dienen. Ze besprak ook belangrijke overwegingen bij het ontwerp van onderzoeken, waaronder de duur van de behandelingsperiode, het kiezen van ontwerpspecifieke uitkomstmaten, waaronder de tijd tot gebeurtenis, en ethische verschillen tussen routinematige klinische zorg en klinische onderzoeken.

 

 

Klinische benaderingen

 

Verschillende presentaties waren gewijd aan de klinische aspecten van ATP1A3-gerelateerde aandoeningen, waaronder fenotypes, standaardiserende benaderingen voor het meten en registreren van episoden, klinische resultaten, klinisch management en de zoektocht naar biomarkers. 

 

De eerste lezing in deze serie werd gezamenlijk gegeven door Esther Lasheras en Jaume Campistol (ziekenhuis Sant Joan de Deu [SJD], Barcelona) over hun aanpak voor de transitie van multi-specialistische zorg van een kinderziekenhuis naar een ziekenhuis voor volwassenen. Dit is steeds belangrijker geworden door de erkenning van mildere vormen van ATP1A3-gerelateerde aandoeningen en een beter klinisch management van ernstigere gevallen, waardoor patiënten volwassen kunnen worden. Er is echter een algemeen gebrek aan ervaring met deze zeldzame aandoeningen onder volwassen medische zorgverleners. Mevrouw Lasheras en Dr. Campistol bespraken hun bijna 10-jarige ervaring met het A10-programma bij SJD, dat meer dan 1000 kinderen met verschillende ziekten overschakelde naar volwassenenzorg. Voor zeldzame neurologische aandoeningen hebben ze een multidisciplinaire kliniek samengesteld met neurologie, kindergeneeskunde, genetica, cardiologie, psychologie, fysiotherapie, expertise op het gebied van bewegingsstoornissen, epilepsie en maatschappelijk werk. Begoña Nafria, eveneens vertegenwoordiger van Hospital SDJ, besprak het UNICAS-programma en de op maat gemaakte benaderingen ervan voor de behandeling van zeldzame aandoeningen, terwijl Joan Gilbert manieren presenteerde waarop kunstmatige intelligentie de geneeskunde transformeert, inclusief het verbeteren van de diagnose van zeldzame ziekten en de zoektocht naar hergebruikte medicijnen.

 

Het steeds groter wordende spectrum van klinische stoornissen geassocieerd met ATP1A3-mutaties werd gepresenteerd door Eleni Pangiotakaki (Universitair Ziekenhuis van Lyon), die de substantiële overlap in symptomen en klinische kenmerken tussen verschillende aandoeningen benadrukte. Laia Villalta (ziekenhuis SDJ) beoordeelde gedragsproblemen bij patiënten met AHC, die in meer dan 50% van de gevallen worden onderkend. Een aanzienlijk deel (ongeveer 30%) van de AHC-gevallen vertoont kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS), maar sommige voldoen niet aan de diagnostische criteria. Andere neurologische ontwikkelingsstoornissen vertonen vergelijkbare kenmerken en Dr. Villalta voert een onderzoek uit om de voordelen van een vroege ouderlijke interventie te testen, hoewel geen van de ingeschreven deelnemers ATP1A3-gerelateerde stoornissen heeft. Juan Ortigoza-Escobar (ziekenhuis SDJ) gaf een overzicht van bewegingsstoornissen bij AHC en de behandeling ervan. Zowel hyperkinetische als hypokinetische bewegingsstoornissen komen voor bij AHC, wat aanleiding geeft tot het concept dat de ziekte zowel ‘zachte’ (bijvoorbeeld hypotonie, plegische episoden) als ‘stijve’ (bijvoorbeeld dystonie) aspecten kan vertonen. Bij acute behandeling zijn verschillende medicijnen betrokken, terwijl het klinische beheer op de lange termijn berust op het vermijden van episode-triggers.

 

Mohamad Mikati (Duke University) rapporteerde over de langetermijnresultaten bij AHC, geleerd uit de Observ-AHC-studie. Deze bevindingen zijn het resultaat van een internationale, prospectieve studie waarbij 115 patiënten, waaronder kinderen en volwassenen, gedurende maximaal 36 maanden werden gevolgd en geëvalueerd met 6 gevalideerde uitkomstmaten. Hij vertelde dat niet alle aspecten van AHC progressief zijn en dat leeftijd invloed heeft op sommige, maar niet op alle ziektekenmerken. Dr. Mikati’s cardiologie collega, Andrew Landstrom (Duke University) presenteerde hun onderzoek naar cardiale manifestaties van AHC op basis van een grote casusreeks van 148 patiënten met meer dan 120 verschillende ATP1A3-mutaties. Deze studie werd gemotiveerd door een enkel geval van een kind met een ATP1A3-mutatie dat stierf aan een hartstilstand. Uit het onderzoek van Dr. Landstrom bleek dat de D801N-mutatie in verband kan worden gebracht met het korte QT-syndroom, een aandoening die levensbedreigende hartritmestoornissen kan veroorzaken. De ‘korte QT’ verwijst naar het QT-interval gemeten door een elektrocardiogram (ECG of EKG), dat informatie geeft over hoe snel de hartspier elektrisch wordt gereset vóór de volgende hartslag. Een lang of kort QT-interval duidt op een groter dan gemiddeld risico op hartritmestoornissen. Er werd bewijs geleverd uit menselijke hartcellen dat het mechanisme dat verantwoordelijk is voor een korte QT een abnormale binnenkomst van calciumionen in de cellen met zich meebrengt, en dit kan mogelijk met medicijnen worden gecorrigeerd. Op basis van deze observaties werden klinische aanbevelingen gedaan, waaronder regelmatige ECG's en het vermijden van medicijnen die het probleem zouden kunnen versterken, waaronder bètablokkers en dexmedetomidine.

 

Een gestandaardiseerde aanpak voor het karakteriseren en meten van de klinische kenmerken van AHC werd gepresenteerd door Elisa de Grandis (Universiteit van Genua). Dr. de Grandis leidt een multinationale samenwerking (TREAT-AHC) om een ​​AHC-specifieke ernstschaal te ontwikkelen als gevalideerde meetstrategie voor toekomstige klinische onderzoeken. De ernstschaal had een uitstekende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en was alomvattend. Bij de ontwikkeling en validatie van de ernstschaal waren vooral volwassen AHC-patiënten betrokken, en er zijn inspanningen nodig om dit bij kinderen te valideren. Een korte lezing gepresenteerd door AHC-ouder Stephen Henderson beschreef de ontwikkeling en evaluatie van een systeem voor het volgen van gebeurtenissen, geïmplementeerd als een smartphone-app genaamd ‘E’. Uit een pilotstudie onder zorgverleners bleek dat de app nuttig en gemakkelijk te gebruiken was. Dit systeem of iets soortgelijks zou waardevol kunnen zijn voor de routinematige behandeling van AHC en waarde kunnen hebben in klinische onderzoeken.

 

Drie presentaties boden mogelijke strategieën om klinische biomarkers voor ATP1A3-gerelateerde aandoeningen te definiëren. Een biomarker wordt gedefinieerd als een gemeten kenmerk van een ziekte dat een indicator is van een pathologisch of pathofysiologisch proces of een reactie op een behandeling. Simona Ballestrini (University College London en University of Florence) besprak EEG-gedefinieerde biomarkers, waaronder een onderzoek bij volwassen AHC-patiënten met abnormale slaap. Voorlopige bevindingen gaven aan dat er een gebrek aan geordende slaap is (verstoorde voortgang van de slaapcyclus, veranderde slaaparchitectuur, meerdere opwindingen) die over het algemeen erger zijn bij volwassenen met AHC. Er kan een verband bestaan ​​tussen slaapstoornissen en de last van paroxismale gebeurtenissen. Ze beschreef ook het gebruik van transcraniële magnetische stimulatie (TMS) in combinatie met EEG en EMG als potentiële elektrische biomarkers bij de ziekte. Baptiste Balanca (Universiteit van Lyon) beschreef een niet-invasieve benadering voor het registreren van episoden van zich verspreidende depolarisatie bij patiënten, ook gebaseerd op EEG-metingen. Hoewel eerdere pogingen om EEG-opnamen met behulp van hoofdhuidelektroden te correleren met invasieve corticale hersenopnamen niet succesvol waren, bieden nieuwere benaderingen voor het analyseren van oppervlakte-EEG-gegevens met behulp van kunstmatige intelligentie veel hogere correlatieniveaus. Opkomende benaderingen met EEG-elektroden op de hoofdhuid met hoge dichtheid, gebruik van magnetische resonantiebeeldvorming en functionele echografie van de hersenen kunnen het vermogen om SD-episodes niet-invasief te detecteren verder verbeteren.

 

Een andere potentiële biomarker voor neuronale schade kan voortkomen uit onderzoek naar extracellulaire blaasjes (EV's), dit zijn microscopisch kleine fragmenten die vrijkomen uit cellen. Tsuneya Ikezu (Mayo Clinic) beschreef zijn recente werk ter evaluatie van bloed-EV's bij de ziekte van Alzheimer. Hij ontdekte dat EV’s afkomstig uit de hersenen een hoog gehalte aan ATP1A3-eiwit hebben. De aanwezigheid van ATP1A3 helpt bij het identificeren van van de hersenen afkomstige EV’s en zou mogelijk een maatstaf kunnen zijn voor neuronale schade, maar er is meer werk nodig om dit gebruik te valideren. 

 

 

Mondiale belangenbehartiging

 

Het laatste thema van het symposium benadrukte het belang van het pleiten voor onderzoek naar en bewustwording van zeldzame ziekten. Een keynote speech van Simon Frost (CureAHC, Hope for Anabel) wees erop dat zeldzame aandoeningen miljoenen mensen wereldwijd treffen. Een grote uitdaging is de tijd die nodig is voor de diagnose van een zeldzame ziekte, die gemiddeld zes jaar bedraagt. Hij deelde het persoonlijke dagboek van zijn familie met AHC, inclusief een vertraging van twee jaar bij het ontvangen van de diagnose voor hun dochter. Hij promootte een universele (‘platform’) aanpak voor het onderzoeken van zeldzame aandoeningen, die sequencing van het hele genoom omvat, gecombineerd met uitgebreide klinische fenotypering, geanalyseerd door kunstmatige intelligentie. De heer Frost illustreerde opkomende consortia zoals de Genomic Answers for Children’s Health Alliance (https://gachalliance.org) als één strategie om dergelijke inspanningen te stimuleren.

 

Het financieren van onderzoek naar zeldzame ziekten is altijd een uitdaging geweest, inclusief het betalen voor de preklinische ontwikkeling in een laat stadium van nieuwe therapieën zoals gentherapie. Chris Boshoff van het National Institute of Neurological Diseases and Stroke (NINDS, VS) presenteerde het Ultrarare Gene Therapy-netwerk (UrGENT) dat is opgericht om deze uitdaging aan te gaan. UrGENT wil onderzoeksprogramma's financieren die een nieuwe gentherapie voor een zeldzame ziekte hebben geïdentificeerd en de overgang naar klinische onderzoeken ondersteunen. Het programma is nieuw, maar heeft al vijf programma's gefinancierd en er is er nog één klaar voor financiering. Drie van deze programma's omvatten door adeno-geassocieerd virus (AAV) geleverde therapieën en de andere gebruiken antisense-oligonucleotidebenaderingen. UrGENT vereist een preklinisch gevalideerde kandidaat die succesvolle gesprekken heeft gevoerd met de Food and Drug Administration (FDA) om een ​​traject naar goedkeuring te definiëren.

 

De overige drie presentaties werden gegeven door vertegenwoordigers van AHC-stichtingen of andere consortia over zeldzame ziekten. Nina Frost (Hope for Anabel) presenteerde de resultaten van een enquête onder patiënten en zorgverleners, waarbij de reacties van 186 deelnemers werden verzameld. Het doel van de enquête was om patiëntgerichte prioriteiten te definiëren. De meest voorkomende prioriteiten waren de noodzaak om de last van dystonische aanvallen te verminderen en het risico op levensbedreigende gebeurtenissen te verlagen. Gegevens verzameld door het onderzoek brachten belangrijke aspecten van AHC aan het licht, waaronder de leeftijdsgerelateerde incidentie van plegische en dystonische voorvallen. Siggi Johannesson (AHC Federation of Europe en AHC IJsland) gaf een overzicht van Europese AHC-belangenorganisaties en benadrukte de noodzaak van urgentie bij het zoeken naar genezing. Alexis Arzimanoglou (Ziekenhuis SDJ) beschreef de Europese referentienetwerken en hun bijdragen aan het bevorderen van de klinische zorg en het onderzoek naar zeldzame neurologische aandoeningen. De referentienetwerken zijn ziekte specifieke medische teams in ziekenhuizen, geselecteerd door overheden en geaccrediteerd als referentiecentrum. Er is geen geld beschikbaar voor onderzoek. De belangrijkste doelen zijn het standaardiseren van klinische kennis, het dienen als verwijzingscentra, het bieden van expertise, het verspreiden van kennis en het verzorgen van onderwijs. Netwerken kunnen strategieën voorstellen om op consensus gebaseerde richtlijnen te ontwikkelen, zorgrichtlijnen publiceren (voor beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg en gezinnen), inclusief noodprotocollen, en onderzoeksbronnen organiseren, zoals patiëntenregisters en netwerken voor klinische onderzoeken.

bottom of page